


In de dertiende eeuw werd in de omgeving van de huidige Hoflaan een kasteel gebouwd voor de toenmalige heersers van dit gebied.
Langs de rivier bestond tijdens de late Middeleeuwen al enige bebouwing langs de rivier, waar vissers woonden en waar in de vorm van de Sint Elbrechtskapel een religieus centrum voor de streek bestond.
Het eerste echte dorp Kralingen lag echter pas vanaf circa 1550 aan de Veenweg, in wat nu Prinsenland (Prins Alexander) heet. Door veenafgravingen ten behoeve van turf ontstonden plassen. Het dorp raakte uiteindelijk omsloten door water. De bevolking trok weg, in 1844 werd de dorpskerk als laatste gebouw gesloopt. De fundamenten van die kerk liggen op begraafplaats Oud Kralingen.
Rond 1840 ontstond de dorpskern van Kralingen nabij de viersprong Oudedijk, Hoflaan, Kortekade en 's-Gravenweg. Kralingen bleef tot 1895 een zelfstandige gemeente met veel buitenplaatsen voor Rotterdammers die zich een optrekje buiten de stad konden veroorloven.
In 1895 werd Kralingen geannexeerd door het steeds groter wordende Rotterdam. Van de twee veenplassen op Kralings grondgebied bleef de voormalige Noordplas behouden als Kralingse Plas. De plas ten oosten hiervan werd in 1870 ingepolderd en Prins Alexanderpolder genoemd, naar de zoon van koning Willem III die de polder officieel opende. Veel buitenplaatsen in Kralingen verdwenen en werden vervangen door woonwijken.